Met de tastzin verken je heel letterlijk en fysiek de wereld om je heen. Je tast de vormen af. Je stoot als het ware tegen de buitenwereld aan (Steiner, 2012, blz. 118) en zo heb je contact. Het proces van het tasten speelt in je huid af. Je stoot met je huid tegen een voorwerp aan, die dit waarneemt. Je leert zo de grens van je lichaam kennen (Schoorl, in Steiner 2012, blz. 216). Binnen die grens heb je je menselijke wil, daarbuiten niet. Zonder tastzin zouden we niet weten waar ons eigen lichaam stopt en de wereld begint (Schoorl, in Steiner 2012, blz. 234). Je kunt je tastzin uitbreiden door iets vast te pakken (bijvoorbeeld een pen of stok) en daarmee te tasten.
De tastzin kun je heel objectief opmerken (een stofje in je oog, en zandkorrel) of heel subjectief, innig (bijvoorbeeld het haar van een kind in de zon willen aanraken) (Soesman, 2018, blz. 22). Je voelt de wereld en er ontstaat een verlangen je ermee te willen verbinden. Of in de woorden van Novalis: “aanraking is scheiding en verbinding tegelijk” (in Soesman, 2018, blz. 23). Door de ander te voelen weet je ook dat er een grens aan jezelf is. Je bent zo dichtbij, maar tegelijk eindeloos ver van af, omdat je slechts de buitenkant aanraakt. Rudolf Steiner geeft de tastzin hierom ook een rol in het kunnen ervaren van een metafysische of transcendente: juist met dit heel fysieke zintuig kun je ervaren dat er meer is dan je kunt aanraken. Er is iets ondoorgrondelijks, iets geheimzinnigs bestaat (in Soemer, 2018, blz 25). Bijvoorbeeld je hebt een steen in je handen. Je voelt de steen, maar je kan niet doorgronden hoe deze steen werkelijk is van binnen. Zo is het ook met je eigen lichaam. Je voelt je buik, maar kan niet doorgronden hoe het daarbinnen werkelijk is. Het blijft raadselachtig en onbekend. Zo vertelt de tastzin je vooral dat je afgezonderd bent van de macrokosmos, van het universum. De tastzin laat je dit beleven. (Soesman, 2018, blz. 26). Geluk en angst maakten samen een wandeling. Angst vroeg aan geluk: “Vertel eens, wat is het hoogste geluk voor een mens?” Geluk antwoordde: “Wanneer een mens zichzelf verliest, de grenzen van zijn ik verdwijnen en hij opgaat in het onnoembare.” Angst knikte begrijpend. Toen vroeg geluk aan angst: ”Wat is de grootste angst voor een mens?” Angst antwoordde: “Dat hij zichzelf zou verliezen, de grenzen van zijn ik zouden verdwijnen en hij zou opgaan in het onnoembare.” Geluk knikte begrijpend – en glimlachend zetten ze hun wandeling voort. Gedicht van Erich Kaniok (2003) En nu jij: - Is er iets dat je aanraakt en dat je dan het onnoembare denkt te voelen? - Leer je graag iets kennen via lichamelijk contact? - Vertrouw je op je tastzin in het voelen van een grens?
|